Psalm 107
1. ‘Gods liefde kent geen grenzen,
duurt tot in eeuwigheid.’
Dit zingen alle mensen
die door Hem zijn bevrijd.
Voor hen is het gevaar
en alle angst geweken.
Hij bracht hen bij elkaar
vanuit de verste streken.
2. Ze hebben rondgezworven,
doodmoe en opgebrand.
Ze waren haast gestorven
in onherbergzaam land.
Ze riepen tot de HEER,
wanhopig als ze waren.
Dan luisterde Hij weer
en hielp hen uit gevaren.
3. God wees de goede wegen
en bracht hen naar een stad.
Hij zorgde met zijn zegen
voor wie geen kracht meer had.
Dank Hem, want Hij is goed;
laat iedereen Hem loven.
Het wonder dat Hij doet
gaat ons verstand te boven.
4. Ze zaten vastgebonden
in diepten van de dood.
Ze torsten door hun zonden
een last, te zwaar, te groot.
Ze riepen tot de HEER,
wanhopig als ze waren.
Dan luisterde Hij weer
en hielp hen uit gevaren.
5. De HEER verbrak hun sloten
door ze kapot te slaan.
Hij is te hulp geschoten,
ze konden vrijuit gaan.
Dank Hem, want Hij is goed;
laat iedereen Hem loven.
Het wonder dat Hij doet
gaat ons verstand te boven.
6. Ze leefden, ziek van zonden,
ver bij de HEER vandaan.
Ze teerden weg en konden
zelfs voedsel niet meer aan.
Ze riepen tot de HEER,
wanhopig als ze waren.
Dan luisterde Hij weer
en hielp hen uit gevaren.
7. God hoefde slechts te spreken,
– één woord kwam uit zijn mond –
en al hun ziekten weken;
ze waren weer gezond.
Dank Hem, want Hij is goed;
laat iedereen Hem loven.
Het wonder dat Hij doet
gaat ons verstand te boven.
8. Ze werden met hun schepen
door golven meegesleurd.
Gods storm had hen gegrepen;
het leek met hen gebeurd.
Ze riepen tot de HEER,
wanhopig als ze waren.
Dan luisterde Hij weer
en hielp hen uit gevaren.
9. De zee werd voor hun ogen
op Gods bevel weer stil.
De hoge golven bogen
eerbiedig voor zijn wil.
Dank Hem, want Hij is goed;
laat iedereen Hem loven.
Het wonder dat Hij doet
gaat ons verstand te boven.
10. Hij maakt van waterbeken
een droog en dorstig land,
van frisse, groene streken
gebied met zout en zand.
Maar waar geen plantje leeft
laat Hij weer water stromen.
Wie dorst of honger heeft
mag naar die bronnen komen.
11. Ze wonen daar en zaaien
royaal hun akkers in.
Ze planten en ze maaien;
ze groeien als gezin.
Talrijk wordt zelfs hun vee
wanneer het zegen regent.
Het wel slaat om in wee
wanneer God niet meer zegent.
12. Aanzienlijken ontdoet Hij
van al hun eer en pracht.
Eenvoudigen behoedt Hij;
aan armen geeft Hij macht.
Wie eerlijk is, wordt blij.
Wie onrecht doet, zal zwijgen.
Wie is er wijs? Laat hij
oog voor Gods liefde krijgen.
Gebruik in diensten
Wij willen u aanmoedigen De Nieuwe Psalmberijming binnen uw kerkelijke gemeenschap te gebruiken. U dient wel een CCLi Licentie te hebben afgesloten.
Liednummer rapportage CCLi 7071307