Psalm 118
1. Laat iedereen Gods goedheid prijzen;
zijn liefde houdt voor eeuwig stand.
Laat Israël Hem eer bewijzen:
‘Zijn liefde houdt voor eeuwig stand.’
Herhaal het zingend, priesterkoren:
‘Zijn liefde houdt voor eeuwig stand.’
Als je de HEER dient, laat het horen:
‘Zijn liefde houdt voor eeuwig stand.’
2. In mijn benauwdheid, in mijn lijden,
riep ik het uit: ‘HEER, help mij toch!’
Hij luisterde en Hij bevrijdde;
wat doet een sterveling mij nog?
Op Hem, mijn helper, kan ik bouwen;
ik kijk op mijn belagers neer.
In plaats van mensen te vertrouwen,
zoek ik een schuilplaats bij de HEER.
3. Ik was door vijanden omgeven –
dankzij de HEER versloeg ik hen.
Een leger stond mij naar het leven –
dankzij de HEER versloeg ik hen.
Als wespen zijn ze neergestreken –
dankzij de HEER versloeg ik hen.
Haast was ik in de strijd bezweken –
dankzij de HEER versloeg ik hen.
4. Ik zal van Hem, mijn sterkte, zingen.
Het legerkamp stemt met mij in:
‘Zijn rechterhand doet grote dingen;
ja, onweerstaanbaar grijpt Hij in.’
Ik zal niet sterven, ik zal leven!
Al kwam de HEER wel met zijn straf,
Hij heeft mij toch niet prijsgegeven
aan de verschrikking van het graf.
5. Zet nu de tempeldeuren open,
de poort van de gerechtigheid.
Dan zal ik blij naar binnen lopen,
op weg naar Hem die mij bevrijdt.
Daar gaan rechtvaardigen naar binnen;
ze gaan de poort al zingend door.
Met U, HEER, mocht ik overwinnen;
daar dank ik U van harte voor!
6. De steen waar bouwers niets in zagen,
die werd de cruciale steen,
door God als hoeksteen aangedragen.
Zijn werk verwondert iedereen!
Dit is de dag van Hem gekregen,
een dag van blijdschap en gezang.
Wij bidden, HEER, geef ons uw zegen;
geef voorspoed, HEER, ons leven lang.
7. Wij zegenen de grote koning
die komt in naam van God, de HEER.
Vier nu het feest mee in zijn woning;
leg offergaven voor Hem neer.
Mijn God, ik zal U dank bewijzen,
met groene twijgen in de hand.
Laat iedereen zijn goedheid prijzen;
zijn liefde houdt voor eeuwig stand.