Psalm 151
1. Ik was de kleinste thuis,
jong in mijn vaders huis,
hij liet mij in het veld
als herder werken daar,
een joch met rossig haar,
door broers niet meegeteld.
Ik maakte met plezier
met eigen hand een lier,
een harp kwam uit mijn vingers.
Schapen, die zingen niet,
geen geit bedenkt een lied,
ik moest wel van God zingen.
2. God hoorde alles, Hij
luisterde zelf naar mij,
naar psalmen, machtig mooi.
O, wat een grote eer
dat Hij, de Hemelheer,
zich neerboog naar de kooi.
Hij stuurde Samuel,
profeet in Israël.
Ze zochten bij de schapen.
David, kom hier, kom snel!
God riep mij uit het veld,
Hij werd mijn schild en wapen.
3. Mijn lange, knappe broers,
strijdvaardig, sterk en stoer –
Hij ging ze toch voorbij.
Toen vloeide op mijn haar
Gods heilige gebaar:
zijn keuze viel op mij.
Nu steeg in mij de gloed
van dapperheid en moed,
geen spot kon ik verdragen.
Zo is de reus geveld,
God maakte mij tot held
en leider in die dagen.