Psalm 91
1. Wie thuis is bij de hoogste Heer
en schuilt in zijn ontferming,
die zegt: ‘Bij U leg ik mij neer,
mijn toevlucht, mijn bescherming.’
De vogelvanger spant zijn net,
de pest zal zich verbreiden –
maar over jou zal God, die redt,
zijn sterke vleugels spreiden.
2. De nacht beangstigt je niet meer,
de pijl zal je niet raken.
Al gaan verderf en dood tekeer,
ze kunnen je niets maken.
Al sneuvelt er een legioen
en moeten slechten buigen,
geen onheil zal jou schade doen,
jij bent slechts ooggetuige.
3. God is voor jou een toevluchtsoord;
Hij opent wijd zijn deuren.
De Allerhoogste geeft zijn woord
dat niets jou zal gebeuren.
Zijn engelen bewaren jou,
de HEER zal op je letten.
Zelfs leeuwen drijf je in het nauw
en adders zul je pletten.
4. God zegt: ‘Omdat jij Mij bemint
zal Ik je trouw bewaren.
Ik luister als je roept, mijn kind,
sta naast je in gevaren.
Ik ben het die je vrijheid geeft
en jou met eer wil kronen.
Ik zorg ervoor dat je lang leeft,
mijn redding zal Ik tonen.’